Vinca L. (Cezayir Menekşesi) Apocynaceae familyasının cinsidir ve bu cinse ait ikisi endemik olmak üzere altı takson doğal yayılış göstermektedir. Bu çalışmada, Vinca minor L. türü ve Vinca major ...subsp. major L. alttürünün doğal ve kültür formları morfolojik, anatomik ve fitokimyasal özellikleri yapılan çalışmalar sonucunda karşılaştırmalı olarak incelenmiştir.Morfolojik çalışmalarda; Vinca L. taksonlarının; kök, gövde, yaprak ve çiçeklerinin karakterleri incelenip, morfolojik deskripsiyon hazırlanarak çizimleri yapılmıştır. Anatomik çalışmalarda; kök, gövde ve yapraktan enine kesit ayrıca yapraktan üst ve alt yüzeysel kesitler alınarak incelenmiştir. Kimyasal çalışmalarda; bitkinin toprak üstü kısımlarından elde edilen uçucu yağların GC ve GC/MS çalışması yapılmıştır.Morfolojik ve anatomik çalışmalarda taksonlar arasında belirgin ayırt edici farklılıklar olmadığı gözlenmiştir. Fitokimyasal çalışmalar sonucunda her iki takson için de ß-karyofillen ve hekzadekanoik asit ana bileşik olarak bulunmuştur.
The essential oils obtained by hydrodistillation of dried aerial parts of Salvia sclarea L. plants, regenerated in vitro and reproduced from seeds, were analyzed by GC and GC-MS. The oils from in ...vitro and in vivo plants were compared in respect to their chemical composition as well as antimicrobial and cytotoxic activities. The chemical profiles of both oils were very similar, although the yield of essential oil from in vitro plants was lower (0.1%, v/w) than the oil yield isolated from in vivo S. sclarea plants (0.2%, v/w). Both oils showed antimicrobial and cytotoxic activity. The oil from in vitro regenerated plants of S. sclarea exhibited stronger cytotoxic action against NALM-6 cell lines in comparison with the essential oil from in vivo plants.
Full text
Available for:
IZUM, KILJ, NUK, PILJ, PNG, SAZU, UL, UM, UPUK
Bu çalışmada ülkemizde doğal olarak yetişen ve biri endemik olan dört Heptaptera (H. cilicica H. anisoptera, H. anatolica, H. triquetra) türleri üzerinde yapılmıştır. Çalışmada bu türlerin morfolojik ...ve anatomik özellikleri, kimyasal bileşenleri ve biyolojik aktiviteleri çalışılmıştır.Türlerin morfolojik ve anatomik özellikleri incelenmiş, benzerlik ve farklılıkları fotoğraflar ve çizimlerle ortaya konmuştur. Ayrıca her türün meyve yüzeyi, polen ve tohum morfolojileri incelenmiş ışık ve skennig (taramalı) elektron mikroskopları ile fotoğrafları çekilmiştir.Kimyasal çalışmada türlerin kök, herba ve meyvelerinin ana etken madde grupları belirlenmeye çalışılmıştır. Her türün kök, herba ve meyvelerin de bulunan kumarin bileşikleri İTK analizi ile tespit edilmiştir. Ayrıca her türün kök, herba ve meyvelerin de bulunan flavonoitler kalitatif olarak incelenmiştir.Ülkemizde yetişen dört Heptapteratürünün meyvelerinden elde edilen uçucu yağları GC ve GC-MS yöntemleri ile analiz edilmiş ve her türün meyve yağlarının ana bileşenleri tayin edilmiştir.Biyolojik aktivite çalışmalarında, antimikrobiyal, antioksidan aktivite ve asetilkolinesteraz enzim inhibisyonu aktivitesi tayin edilmiştir.DPPH serbest radikal süpürücü etki, demir iyon şelasyon etki tayini ve total fenol tayini yöntemleri kullanılarak antioksidan aktivite çalışmaları yapılmıştır. 2000 µg ml -1 konsantrasyon da metanollü H. triquetrameyve ekstresinde % 86.19 ve herba ekstresinde % 80.48 oranında en yüksek DPPH aktivite gözlenmiştir. H. triquetra'nın meyve (190.68 mg g -1) ve herbasının (112.3 mg g-1) metanollü ekstresinde en yüksek total fenol aktivite görülmüştür. 2000 µg ml -1konsantrasyon da etil asetat H. triquetra meyve ekstresinde % 96.28 ve herba ekstresinde % 94.94 oranında en yüksek demir iyon şelasyon etki gözlenmiştir. Heptaptera cinsine ait dört türün metanol ve etil asetatlı ekstrelerinin Asetilkolinesteraz enzim inhibisyonu açısından araştırılmıştır. 2000 µg ml-1 konsantrasyonda etil asetatlı H. anatolicameyve ekstresinde % 49.80 ve herba ekstresinde % 61.97 orta derece aktivite görülmüştür.
Türkiye'ye endemik bir tür olan Salvia marashica'nın morfolojisi, anatomisi ve uçucu yağ bileşenleri incelenmiştir.
Dikdörtgen gövde anatomisi, ekzodermal yapı, unifasiyal yapraklar, belirgin büyük ...bir iletim demetinin varlığı ve küçük
yanal demetlerin olmadığı anatomik karakterler gözlenmiştir. Salvia marashica'nın hidrodistillenmesiyle elde edilen uçucu
yağların kimyasal bileşimi GC ve GC-MS ile araştırılmıştır. Yetmiş bileşen, α-pinen (%27.01), β-Pinen (%5.72), Sabinen (%5.26),
Limonen (%17.09), β-Karyofillen (15.08), Terpinen (2.04) ve 1,8 sineol (%7.87' si) Salvia marashica'nın esansiyel yağlarından elde
edilmiştir.
Tussen 2 februari en 19 april 2012 heeft BAAC bv een Archeologische Begeleiding conform protocol Opgraven en plaatselijk een archeologische opgraving uitgevoerd op het bedrijfsterrein van Nutricia te ...Cuijk. Aanleiding voor dit onderzoek werd gevormd door de bodemroerende werkzaamheden die werden uitgevoerd ten behoeve van de bouw van een sprinklerinstallatie. Hiervoor diende een zone van circa 18 x 11 meter te worden afgegraven om grondverbetering toe te passen (onderzocht door middel van archeologisch opgraving) en werden diverse sleuven gegraven om toe- en afvoerleidingen te leggen (onderzocht middels Archeologische Begeleiding conform protocol Opgraven). Alle bodemroerende werkzaamheden reikten tot minimaal 1,30 meter onder het straatniveau. Het terrein van Nutricia ligt voor een groot deel op de resten van het Romeinse grafveld dat bij de vicus Ceuclum hoorde. Dit langgerekte grafveld volgt grofweg het tracé van de huidige Grotestraat en was waarschijnlijk al rond 40 na Chr. in gebruik, hoewel recente vondsten aantonen dat er waarschijnlijk ook in een eerder stadium al overledenen op deze locatie werden begraven.1 Onderhavig onderzoek had tot doel vast te stellen of zich archeologische resten binnen het plangebied bevinden en zo ja, wat hun ouderdom, omvang en conserveringstoestand is en in hoeverre de resten verstoord zijn. In totaal zijn 17 sleuven of werkputten gegraven met een totale oppervlakte van 655 m², waarin steeds min of meer dezelfde bodemopbouw werd vastgesteld. Wel kent het plangebied een aanzienlijk hoogteverloop: ter hoogte van de Nutricia-receptie in het noorden ligt het straatniveau circa 80 cm hoger dan in het zuiden. De bodemopbouw bestaat in de bovenste 70 tot 110 cm uit recent opgebrachte of geroerde pakketten met hieronder de B-horizont, waarin enkele sporen uit de nieuwe tijd werden aangetroffen. Op enkele plaatsen (met name in het noorden van het plangebied) werd tussen het geroerde pakket en de B-horizont een grijze laag, mogelijk de overgang van de oude A-horizont naar de B-horizont, aangetroffen. De C-horizont bevindt zich direct onder de B-horizont en bestaat uit geel zand met enkele leembandjes. Sporen uit de Romeinse tijd werden pas op dit niveau zichtbaar. Tijdens het onderzoek werden 23 grondsporen van antropogene aard opgetekend en werden 645 vondsten verzameld. Veertien sporen bleken van recente oorsprong en zijn waarschijnlijk ontstaan bij de bouw van het bedrijfspand van Nutricia. De overige sporen zijn op basis van het verzamelde vondstmateriaal in de nieuwe tijd te dateren. Opvallende vondsten werden in het noordwesten van het plangebied in een recent geroerde zone aangetroffen. Het betreft 28 scherven handgevormd aardewerk, waarschijnlijk te dateren in de late bronstijd. Eerder onderzoek ter hoogte van de Grotestraat had reeds uitgewezen dat zich tijdens de betreffende periode op deze locatie mogelijk één of meerdere erven bevonden. De nu aangetroffen scherven kunnen dan ook met deze erven in verband gebracht worden. Uit de Romeinse tijd stammen drie crematiegraven en een kringgreppel waarvan een deel in de sleuf zichtbaar werd. Twee van de graven, alsmede de kringgreppel werden in de noordelijke zone van het plangebied blootgelegd. Reconstructie van de kringgreppel leert dat het spoor een maximale diameter van 6,35 meter heeft. Het reikt nog tot circa 36 cm onder het opgravingsvlak. Het spoor wordt doorsneden door een crematiegraf dat op basis van het (veelal verbrande) vondstmateriaal vanaf de tweede eeuw tot en met de derde eeuw te dateren is. De geringe hoeveelheid verbrand bot dat verzameld is, geeft aan dat de overledene waarschijnlijk een onvolwassen persoon betreft, maar een geslacht kan niet achterhaald worden. Het tweede graf werd ten westen van de hierboven besproken kringgreppel en crematiegraf aangetroffen. Vanwege de geringe hoeveelheid vondstmateriaal dat eruit verzameld is, kan geen datering van het graf tot stand komen. Wel is vastgesteld dat in het graf twee individuen zijn bijgezet: een volwassen persoon en een zeer jong individu, een neonaat. Mogelijk betreft het een moeder met haar on- of pasgeboren kind. Het derde graf werd aangetroffen in een sleuf die over het parkeerterrein van Nutricia in de richting van de Grotestraat werd gegraven. Hoewel van de grafkuil, mogelijk door aftopping van dit deel van het terrein, nog slechts 7 cm diepte resteerde, werd hier veruit het meeste vondstmateriaal verzameld. In dit graf zijn twee kruikjes, een geverfde beker, twee stuks glazen vaatwerk en een bronzen kandelaar bijgezet. Door de gronddruk zijn alle voorwerpen sterk gefragmenteerd. Het vondstmateriaal dateert vanaf het eind van de tweede eeuw tot halverwege de vierde eeuw. De verzamelde botresten behoren vermoedelijk tot één persoon, een volwassen man, maar vanwege de geringe hoeveelheid geslachtsbepalende elementen kan dit niet met zekerheid gesteld worden. Concluderend kan worden gezegd dat zich inderdaad archeologische resten in het plangebied bevinden die aan het grafveld van de vicus Ceuclum gerelateerd kunnen worden. De resten zijn echter niet altijd goed geconserveerd, zoals de ondiepe grafkuil in sleuf 16. Ook werden er slechts geringe hoeveelheden verbrand bot en geen onderzoekswaardig botanisch materiaal, anders dan houtskool, aangetroffen, dit in tegenstelling tot de resultaten uit het onderzoek Bergbezinkbassin. Hierbij dient echter rekening gehouden worden dat het hier om kleine gedeelten en dus mogelijk minder representatieve gedeelten van het grafveld gaat. Het is de vraag of het jarenlange gebruik van het gebied als parkeerterrein debet is aan de mindere conserveringstoestand en of het een voortdurend proces van degeneratie betreft en de grafresten in situ bedreigd worden.
In opdracht van Businesspark Maastricht-Aachen Airport heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologische opgraving uitgevoerd in de gemeente Beek (figuur 1). Voorafgaand aan de aanleg van het ...nieuwe Businesspark Maastricht-Aachen Airport (MAA), direct ten zuidoosten van het huidige vliegveld, is een vlakdekkend gebied ter grote van 49.705 m2 opgegraven. Het doel van de opgraving was het zo goed mogelijk veiligstellen van de wetenschappelijke informatie van twee vindplaatsen uit de IJzertijd (behoud ex situ). Tijdens twee proefsleuvenonderzoeken in 2005 en 2007 zijn twee, dicht bij elkaar gelegen nederzettingen uit de IJzertijd onderzocht, die als behoudenswaardig gewaardeerd werden. Aangezien een behoud in situ geen optie was, werd een opgraving noodzakelijk. Voorafgaand aan de opgraving werd verwacht dat beide vindplaatsen tot één grotere nederzetting zouden behoren, maar de resultaten wijzen op twee te onderscheiden vindplaatsen (vindplaatsen MAA1 en MAA2). Vindplaats MAA1 kent een lage spoordichtheid, met los verspreidde erven die relatief kort (een tot twee generaties) bewoond werden en lege zones tussen deze erven. Vindplaats MAA1 is bewoond in de Vroege IJzertijd en het begin van de Midden IJzertijd. Vindplaats MAA2 kent een veel hogere spoordichtheid met meer structuren, waarbij de meeste locaties gezien het vondstmateriaal en oversnijdingen van sporen en structuren in meerdere fasen in gebruik zijn geweest. Vindplaats MAA2 is bewoond in de Vroege, Midden én de Late IJzertijd. Voorts zijn langs de noordelijke rand van vindplaats MAA2 enkele graven gevonden, die vooral uit de Midden of Late IJzertijd dateren. Als gevolg van de (te) ruime dateringen die ter beschikking staan, blijft een nauwkeurige chronologische geschiedenis van de vindplaatsen onduidelijk. Aangezien voorts aan de meeste plattegronden geen eenduidige functies kunnen worden toegeschreven en enkele ook onzeker zijn, kunnen ook geen nauwkeurige reconstructies van erven gemaakt worden en zijn steeds verschillende interpretaties mogelijk. Niettemin kan wel een algemene indruk van de erven en ook de woonhuizen op vindplaatsen MAA1 en MAA2 verkregen worden. De erven uit de Vroege IJzertijd zijn tussen de 20 en 50 meter groot, en bestaan uit een klein woonhuis (15-30 m2) en 1 tot 3 nevenstructuren (voornamelijk spiekers, maar ook bijgebouwen). Erven uit de Midden IJzertijd kunnen niet gereconstrueerd worden, aangezien specifiek aan de Midden IJzertijd toe te wijzen structuren ontbreken. Echter, enkele 14C-dateringen wijzen wel op een gebruik van het terrein gedurende deze periode. Gedurende de Late IJzertijd (alleen op vindplaats MAA2) hebben waarschijnlijk grotere huizen (50-70 m2) bestaan, maar niet persé ook grotere erven. Zowel de dimensies uit de Vroege IJzertijd (20-50m, woonhuis, 1-3 nevenstructuren) zijn mogelijk, als ook een grotere variant: een erf van 50-80 m, met een woonhuis en 1-6 nevenstructuren. Indien deze grote erven hebben bestaan, zijn maximaal twee erven uit deze periode aanwezig geweest, en wijzen deze op een duidelijk grotere economische activiteit. Dit zou alleen verklaard kunnen worden met een grotere groep bewoners per erf en/of een surplusproductie. Een belangrijk discussiepunt met betrekking tot het lössgebied is welke plattegronden in de IJzertijd als woonhuis geïnterpreteerd moeten worden. De gegevens van Maastricht-Aachen Airport kunnen de onduidelijkheid hieromtrent niet geheel wegnemen, maar maken het toch mogelijk enkele voorzichtige conclusies te trekken. In de Vroege IJzertijd hebben (ook) eenvoudige, redelijk kleine plattegronden (15-30 m2) als woonhuis gediend. Het gaat om kleine plattegronden, opgebouwd uit stijlparen: achtpalige plattegronden (plattegrondtype III), tienpalige (type V) en twaalfpalige (type VI), en misschien zelfs ook de grotere exemplaren van de zespalige plattegrond (type II). Waarschijnlijk vormen deze stijlparen de binnenstijlen van in feite bredere gebouwtjes, met afmetingen tussen ca. 8x5 en 13x6 m. Het lijkt voorts duidelijk dat enkele van deze plattegronden, niet als woonhuis dienden, maar als stal. Dit is in overeenstemming met het idee van erven met een gescheiden (kleine) behuizing voor mens en vee in plaats van (grotere) woonstalhuizen. Hiernaast echter heeft in de Vroege IJzertijd misschien ook nog een iets groter huisplattegrondtype bestaan (ca. 40-60 m2): type IX met een as met nokstijlen en wandgreppels. In de Late IJzertijd, maar misschien al vanaf de Midden IJzertijd, lijken alleen nog iets grotere huisplattegronden (50-70 m2) in gebruik te zijn geweest, die niet meer uit eenvoudige stijlparen zijn opgebouwd. Meerdere, verschillende grotere plattegronden zijn aangetroffen, alhoewel meestal incompleet. Deze grotere plattegronden zijn echter nog steeds beduidend kleiner dan de ‘bekende’ woonstalhuizen (70-180 m2) van de Zuid-Nederlandse zandgebieden. Verrassend was de vondst van enkele graven. Het gaat om twee kleine zones met elk vier sporen met crematieresten. De graven dateren op basis van 14C-dateringen en een fibula vooral uit de Midden of Late IJzertijd; één mogelijk twee graven dateren uit de Vroege IJzertijd. Opmerkelijk was dat in de twee zones twee verschillende begraveniswijzen zijn toegepast, waarbij in de een mannen en in de andere vrouwen lijken te zijn begraven: graven met crematienestendepots voor vrouwen en graven met brandstapelresten voor mannen. De aantallen graven zijn echter te klein en de dateringen te ruim om enige conclusies te trekken. Opvallend waren ook twee met elkaar verbonden, gelijktijdige kringgreppels uit de Vroege of Midden IJzertijd of ouder, die echter geen begravingen hebben opgeleverd. Het aangetroffen vondstmateriaal van Maastricht-Aachen airport bestaat vooral uit aardewerk en natuursteen, maar daarnaast ook uit vuursteen, metaal en slak, bot, verbrand bot en verkoolde botanische resten. Dit vondstmateriaal is in overeenstemming met het beeld van een eenvoudig boerenbestaan en geeft, met name voor wat betreft het aardewerk, blijk van een bepaalde chronologische ontwikkeling van de Vroege naar de Late IJzertijd.
Achillea L. bitkisi, dünyada en yaygın kullanılan şifalı bitkiler arasındadır. Bu çalışmada, Kahramanmaraş’taki farklı lokalitelerden toplanan Achillea aleppica D.C. subsp. aleppica türünün farklı ...bitkisel organlarından (çiçek ve yaprak) elde edilen ekstraktların, antioksidan ve antimikrobiyal aktivitesi ile toplam fenolik ve flavonoid içeriği incelenmiştir. Ayrıca ekstraktların sabit yağ içeriği GC-MS analizi ile incelenmiş ve sonuç olarak 31 farklı yağ asidi belirlenmiştir. Bitki ekstraktlarının başlıca yağ asidi bileşenlerini bütirik asit, oleik asit, linoleik asit, palmitik asit ve cis-4,7,10,13,16,19-dokosahekzaenoik asit oluşturmaktadır. Bitki ekstraktlarının toplam fenolik madde değeri 8.42-38.49 mg/g, toplam flavonoid miktarı 4.54-14.04 mg/g, FRAP değeri 14.48-48.31 μg/g ve DPPH değeri 0.7-33.37 mg/g arasında değişmektedir. Toplam 10 mikroorganizma üzerinde gerçekleştirilen antimikrobiyal aktivite denemeleri sonucunda, ekstraktların sadece Sarcina lutea ve Candida albicans üzerinde inhibisyon etkisi görülmemiştir. Ayrıca metanolik ekstraktlarda Sarıçukur lokasyonundan toplanan bitkiler, Ahırdağı lokasyonundan toplananlara göre daha iyi sonuç vermiştir.
Full text
Available for:
IZUM, KILJ, NUK, PILJ, PNG, SAZU, UL, UM, UPUK
Bu çalışmada, Hatay bölgesinde yetişen Verbascum tripolitanum’un antioksidan ve antimikrobiyal özellikleri, yağ asitleri
içeriği belirlenmiştir. Toplam fenolik madde miktarı Folin-Ciocaltaeu yöntemi ...ile tayin edilmiştir. Antioksidan aktivite DPPH
serbest radikal süpürme yöntemi, Fe+3 indirgeme metodu (FRAP), bakır iyonu indirgeme metodu (CUPRAC), ve β-karotenlinoleik
asit emülsiyon yöntemleri ile test edilmiştir. V. tripolitanum’un antimikrobiyal etkisi 2 gram pozitif bakteri
(Staphylococcus aureus, metisiline dirençli S. aureus), 2 gram negatif bakteri (Pseudomonas aeruginosa, Escherichia coli) ve 1 maya
türüne (Candida albicans) karşı mikrodilüsyon broth metodu ile analiz edilmiştir. Yağ asitleri analizi için GC-FID kullanılmıştır.
Olea europaea (zeytin) bitkisi başta gıda, sabun, kozmetik gibi pek çok alanda yaygın bir kullanıma sahip olup geleneksel tedavilerde de kullanıldığı bilinen ve tıbbi yönü olan bir bitkidir. Bu ...çalışmada Kahramanmaraş’ın merkez bölgesinde yetişen zeytin ağacı yaprakları haziran ayında toplanmış ve farklı çözücülerle elde edilen ekstraktlarından toplam fenolik, flavonoid içerikleri ile antioksidan, enzim inhibisyon aktivitelerinin yanı sıra yağ asidi bileşenleri belirlenmiştir. Ayrıca tüm bitki ekstraktlarının antimikrobiyal aktiviteleri oyuk agar (well-diffusion) metodu ile ve MIC değerleri mikroplakalarda tespit edilmiştir. GC-MS analiz sonucuna göre O. europaea’nın yaprak kısmına ait 13 farklı yağ asidi belirlenmiştir. Sabit yağın başlıca bileşenlerini oleik asit, linoleik asit, palmitik asit, gama-linoleik asit, lignoserik asit, stearik asit, miristik asit, palmiteloik asit, trikosanoik asit ve nervonik asit oluşturmaktadır. Bitki ekstraklarının toplam fenolik madde değerleri; 31,72-59,31 mg/g, toplam flavonoid miktarları 4,64-15,98 mg/g, FRAP değerleri 38,93-50,44 µg/g ve DPPH değerleri 0,85-1,71 mg/g olarak tespit edilmiştir. Antimikrobiyal etki açısından test edilen 12 mikroorganizma üzerinde ise O. europaea yaprakları farklı oranlarda inhibisyon göstermiştir.