Članek analizira maksimalne dnevne temperature zraka v Ljubljani in v Olomucu (CZ) za obdobje 1961-1990. Potrditi skuša domnevo o vplivu globalnega ogrevanja ozračja na temperature v Srednji Evropi. ...Obdelani podatki prikazujejo trende temperaturne spremenljivosti, kot tudi pogostnost toplih (Tmax .25,0 °C) in vročih dni (T max . 30 °C).
zie vondstmelding 424599 Archeologische begeleiding bij de aanleg van 3 poelen (natuurinrichtingswerken). Veldwerk uit gevoed op 28, 29 en 30 april. Deze onderzoeksmelding geldt voor de meest ...westelijke poel.
In opdracht van de gemeente Onderbanken heeft archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf een Archeologische Begeleiding door middel van werkputten in Jabeek uitgevoerd. Tussen 9 en 26 ...februari 2009 zijn vijf werkputten onderzocht. Bij het veldonderzoek zijn op het centrale plein de Maar de resten van een waterput aangetroffen waarvan de bovenkant was voorzien van een voor Nederland bijzonder bakstenen gewelf met kruisribben. Van de werkputten op de Maar lag een op de plaats van de in de 20e eeuw gedempte waterpoel, die oorspronkelijk als drinkplaats voor vee in gebruik. In de andere werkput zijn de sedimenten van een hoogmiddeleeuwse voorganger van de drinkplaats aangeboord, zoals ook uit botanisch onderzoek aan grondmonsters valt af te leiden.
In opdracht van Waterschap Regge en Dinkel heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau van 11 oktober tot 6 december 2007 een archeologische begeleiding uitgevoerd in verband met werkzaamheden ...(natuurontwikkeling) ten behoeve van het herstel van een brongebied in het dal van de Brunninkhuizer- en Schabosbeek te Hezingen in de gemeente Tubbergen. De werkzaamheden betroffen het afgraven/-schrapen van de bouwvoor, het herstel van steilranden en het uitgraven van ondiepe slenken. Tijdens de archeologische begeleiding zijn op drie plaatsen archeologische resten aangetroffen, waaronder grondsporen (vindplaats 13, 14 en 15). Het gaat om water- of drenkkuilen, terwijl op de laatstgenoemde locatie ook paalkuilen van een schuurtje en hooimijten aan het licht werden gebracht. De sporen zijn vermoedelijk afkomstig van activiteiten buiten de context van een nederzetting (off-site activiteiten) en houden verband met het gebruik van het natte erosiedal als hooi- of weiland in de Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. Op één locatie (vindplaats 13) zijn voorts bodemlagen gevonden waaraan een archeologisch belang kan worden toegekend. Het gaat om een door een plaggendek afgedekt pakket colluvium dat een aanwijzing vormt voor ingrijpende bodemerosie in het verleden.
In opdracht van Bouwhaven/Joop BV heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in het najaar van 2011 een archeologische opgraving uitgevoerd op het terrein van de zorginstelling ASVZ, locatie Vincentius te ...Udenhout, gemeente Tilburg. Het zorgterrein, dat in de komende jaren herontwikkeld wordt, is gelegen aan de Schoorstraat 4, op de hoek van de Schoorstraat en de Groenstraat. De opgraving ligt op een overgangszone van een hoger gelegen dekzandplateau naar een lager gelegen deel met fluvioperiglaciale lemige afzettingen (Brabantse leem) aan het oppervlak. Door laatglaciale erosie zijn een noord-zuid georiënteerde laagte en een depressie (ven) ontstaan, waarin grofzandige afzettingen dagzomen. In de laagte is vervolgens een fossiele akkerlaag (Late IJzertijd-Midden Romeinse tijd) ontstaan, waarop tussen de Midden Romeinse tijd en de Volle Middel eeuwen een leemlaag werd afgezet. De bodem hierboven bestaat over het algemeen uit een vergraven plaggendek op een tweede fossiele akkerlaag. Het onderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd voor menselijke activiteiten in het onderzoeksgebied in de Vroege tot Late IJzertijd, de Vroege of Midden Romeinse tijd, de Vroege Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. De resten uit het Neolithicum bestaan slechts uit enkele losse vondsten. Mogelijk al in de Vroege IJzertijd, maar zeker vanaf de Midden IJzertijd tot in de Vroege of Midden Romeinse tijd, vormde het onderzoeksgebied de randzone van een contemporaine nederzetting. De kern van deze nederzetting ligt naar verwachting ten oosten van het opgravingsgebied. In de IJzertijd en de Romeinse tijd speelde het onderzoeksgebied een rol in de watervoorziening van de nederzetting, getuige de aanwezigheid van waterputten, waterkuilen en een ven. Een als drenkkuil geïnterpreteerd spoor, mestschimmels in een ven en enkele waterkuilen wijzen eveneens op de aanwezigheid van vee in het gebied. In het onderzoeksgebied werd plaatselijk geakkerd. In de loop van de IJzertijd werd het landschap pener en droger, waardoor vanaf de Late IJzertijd op een smalle zandige strook akkerbouw bedreven kon worden. Greppels die zijn aangelegd vanaf de Vroege of Midden IJzertijd, dienden ter verdere afwatering en mogelijk deels als verkaveling. De verbouwde producten, zoals duivenboon, gerst, emmertarwe, pluimgierst en lijnzaad, werden mogelijk opgeslagen in spiekers die zich rond de akker bevonden. Na de Romeinse tijd waren er gedurende enige eeuwen geen activiteiten in het onderzoeks gebied. Uit het pollenonderzoek blijkt dat de onderbreking in de bewoning geleid heeft tot de regeneratie van het bosbestand. In de Vroege Middeleeuwen vond er in de omgeving weer bewoning plaats. Uit deze periode is een waterkuil aangetroffen, die middels een 14C-datering tussen 655 en 773 na Chr. gedateerd is. De kuil is gegraven in een vrij bebost gebied, dat, getuige de aanwezigheid van een beperkte hoeveelheid mestschimmels, mogelijk (mede) gebruikt werd voor het grazen van vee. Er zijn verder geen vondsten gedaan uit deze periode. De kuil is de oudste datering van het middeleeuwse Udenhout, dat in schriftelijke bronnen voor het eerst in de 11e eeuw genoemd werd. Uit de Volle of Late Middeleeuwen ontbreekt elk spoor van bewoning van het gebied. Vanaf deze periode of het begin van de Nieuwe tijd kwam het gebied echter wederom in agrarisch gebruik. Hieruit ontwikkelde zich een tweede fossiele akkerlaag, waarop het plaggendek werd opgeworpen. De grondsporen die op ontginning en agrarisch gebruik wijzen, dateren uitsluitend uit de Nieuwe tijd. Het gaat hierbij om spitbanen en greppels, waarvan de laatste pas uit de 19e eeuw dateren.
In september/november 2008 is op een leidingtracé van Northern Petroleum Nederland BV, tussen de NPN-locatie Grolloo en het aardgasstation Westerveld in de gemeente Aa en Hunze (Drenthe) door ...Ingenieursbureau Oranjewoud BV een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De aanleiding voor dit archeologische onderzoek is de voorgenomen aanleg van een gasleiding tussen bovengenoemde locaties. Op basis van het bureauonderzoek werd geconcludeerd dat het tracé in een dekzandlandschap op het Drentse keileemplateau ligt, ten westen van het Hunzedal en ten noorden van het dal van de Vecht. Langs het tracé liggen een aantal AMK-terreinen en op de AHN zijn duidelijk enkele resten van Celtic Fields te zien. Verder is er in het oostelijk deel van het tracé een dobbe of pingoruïne bekend. In het oostelijk deel van het tracé ligt mogelijk nog een esdek/plaggendek. Tijdens het inventarisernd veldonderzoek (verkennend booronderzoek) in het plangebied is de bodemopbouw en de mate van intactheid van de bodem vastgesteld. Er is een verspreiding van deels intacte podzolbodems vastgesteld wat erop wijst dat hogere en drogere delen in het dekzandlandschap in trek zijn geweest voor bewoning of tijdelijk verblijf. Aanbevolen wordt de AMK-terreinen (Celtic Fields) en het mogelijk aanwezige esdek te onderzoeken middels proefsleuven. Op drie locaties waar beekdalen worden doorsneden, en waar mogelijk voorden zitten, wordt conform de richtlijnen van de provincie Drenthe geadviseerd archeologische begeleiding te laten uitvoeren. Voor de rest van het tracé wordt een karterend booronderzoek aanbevolenom na te gaan of er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.
Het doel van de archeologische begeleiding protocol opgraven was om vast te stellen of zich in het plangebied archeologische sporen en/of resten bevinden die bij een niet aangepaste uitvoering van de ...civieltechnische werkzaamheden bedreigd zouden worden. Indien sporen en vondsten worden aangetroffen, dienen deze zo volledig mogelijk te worden gedocumenteerd en geborgen (behoud ex situ) binnen de omvang van de civieltechnische graafwerkzaamheden. De eerste veldinspectie is uitgevoerd na het verwijderen van de bouwvoor/teelaarde. Het vlak is aangelegd op circa 0,3 m -Mv. De tweede veldinspectie is uitgevoerd na het verdiepen tot circa 0,8 m -Mv in een strook van circa 7 m breed. Het vlak is aangelegd op het dekzand. De laatste veldwaarnemingen hebben plaatsgevonden in het profiel van de op diepte aangelegde leidingsleuf. Tijdens het veldonderzoek zijn vondsten verzameld en er is één monster genomen ten behoeve van macrobotanisch onderzoek. In onderzoeksgebied KR149 is een mogelijke drenkkuil aangetroffen die in verband stond met een greppel. Deze sporen dateren uit het eerste kwart van de 13e eeuw. Twee greppels, aangetroffen in het noordprofiel, hebben vergelijkbare vullingen en behoren tot hetzelfde complex. Deze sporen vormen een aanvulling op de in 1998 reeds aangetroffen cultuurlaag en haardplaats. In onderzoeksgebied KR-150 zijn een aantal greppeltjes en een akkerlaag of tuinbouwgrond aangetroffen in een gebied omsloten door twee grachten. Ten oosten van de oostelijke gracht is tevens een akkerlaag aangetroffen. Aardewerk uit een veenlaag duidt op bewoning vanaf de 12e eeuw en grondsporen zijn aangetroffen uit de 13e tot en met de 15e eeuw. Deze sporen vormen een aanvulling op de in 1998 reeds aangetroffen paalsporen, sloten en/of grachten. Het botanische monster uit de gracht geeft een goede indruk van de lokale vegetatie en het milieu van de gracht zelf. Ook een deel van de menselijke activiteiten in de omgeving is zichtbaar in het materiaal. Aanbevolen wordt om in de zones van de zwarte inzetten op figuur 2 rondom de ARCHIS-waarnemingsnummers 138489 (KR-149) en 138488 (KR-150) uit te gaan van de aanwezigheid van archeologisch resten gerelateerd aan vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen. Bij toekomstige ingrepen binnen deze zones in de directe omgeving dient hiermee rekening te worden gehouden.
Archeologische begeleiding
Tijdens de archeologische begeleiding zijn resten van een Romeinse brug aangetroffen. Er wordt direct een doorstart gemaakt naar een opgraving. Hiervoor wordt een PvE ...geschreven op basis van het bestaande PvA, gecombineerd met de nieuwe informatie.
In opdracht van N.V. Nederlandse Gasunie heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2011 in verband met de aanleg van een aardgastransportleiding een inventariserend veldonderzoek in de vorm van ...proefsleuven uitgevoerd op de locatie Kempkensweg te Sweikhuizen in de gemeente Schinnen. Het primaire doel van dit onderzoek was het toetsen en aanvullen van de gespecificeerde archeologische verwachting voor het onderzochte gebied, waarbij het in eerste instantie ging om het (al dan niet) vaststellen van de aanwezigheid van archeologische grondsporen. Voorts diende het onderzoek zich te richten op de aard, omvang, datering, kwaliteit (gaafheid en conservering) en diepteligging van eventueel aanwezige archeologische grondsporen en resten. De bodem in het plangebied bestaat uit löss waarin zich in de loop van het Holoceen een brikgrond gevormd heeft. Centraal in het plangebied is sprake van een ronde depressie waaromheen een natuurlijke wal gelegen is. Omdat in de depressie een intacte bodem aanwezig is, moet deze van natuurlijke oorsprong zijn. Op de wal is de oorspronkelijke bodem geërodeerd, wat betekent dat deze voorheen hoger geweest moet zijn. Hoe de natuurlijke depressie exact ontstaan is, blijft onduidelijk. In de depressie zijn zeer grote, diepe en steil ingegraven kuilen aangetroffen, die in of ná de Romeinse tijd dateren. Wat de exacte functie van deze kuilen is kon niet achterhaald worden. Waarschijnlijk is er sprake van leemwinning of drenkkuilen, waarbij de voorkeur naar leemwinning uitgaat. Voorts zijn er parallel aan de Kempkensweg karrensporen aangetroffen die mogelijk een oudere fase (Volle Middeleeuwen-Nieuwe tijd?) van de weg vertegenwoordigen. Naast deze grondsporen zijn er losse vondsten uit diverse perioden aangetroffen. De aangetroffen sporen worden niet behoudenswaardig geacht. Dit betekent dat het plangebied kan worden vrijgegeven voor de aanleg van de aardgastransportleiding. Er worden geen aanvullende maatregelen aanbevolen voor de inrichting van de werkstrook.
In Nijmegen-West, binnen het stadstracé sectie / vak 7b, de zone van toekomstige verlenging van de Energieweg van-af het Industrieplein tot aan de Waal, zijn door middel van archeologisch ...proefsleuvenonderzoek (Std1, Std2 en Std3) vijf archeologische vindplaatsen aangetoond. Vindplaats 1 van Std3 ligt gedeeltelijk binnen het ontwerp van de stadsbrug. Deze vindplaatsen dateren uit de late ijzertijd / Romeinse tijd, middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Ook is er binnen de tweede onderzoekslocatie gelegen op het sportpark aan de Rivierenstraat / Mercuriusstraat op de voormalige sportvelden van voetbalver-eniging Noviomagus (Mec1) een archeologische vindplaats aangetoond. Ook deze vindplaats dateert uit de late ijzertijd / Romeinse tijd, middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Omdat er een beperkt aantal proefsleuven is uitgevoerd is de exacte aard en omvang van deze vindplaatsen niet specifieker bekend. Het is goed mogelijk dat de aangegeven begrenzing van de vindplaatsen groter is. Vermoed wordt, mede op grond van de waarnemingsresultaten van En1 en Kow1, dat er sprake is van een grotere omliggende zone met bewoningssporen. Alleen binnen de waarneming Ka1 is geen archeologische vindplaats aangetoond. Daar waar de archeologische vindplaatsen zijn aangetoond is in de meeste gevallen ook sprake van een intacte bodemopbouw. In enkele putten zijn echter bewoningssporen direct onder een 1,5 meter dik recent ophogingspakket (en in het natuurlijke niveau van de spoelzandwaaier) aangetroffen. De vindplaatsen bestaan uit antropogene sporen van verschillende aard (veelal paalgaten, paalkuilen, kuilen e.d.) en dateren (op stratigrafische gronden) in of vanaf de late ijzertijd / Romeinse tijd. Binnen deze vindplaatsen zijn verder achtereenvolgens een Romeinse laag aangetroffen, die afgedekt wordt door een middeleeuwse laag. De precieze aard van deze lagen, of het cultuurlagen of akkerlagen zijn, is niet duidelijk. Het is noodzakelijk om in het vervolgonderzoek beter aandacht te schenken aan en onderzoek te verrichten naar de aard en ontstaanswijze van deze lagen.